De Premier League mag over het algemeen dan wel worden beschouwd als sterkste competitie van het Europese continent, in Europese finales staat er geen maat op de Spaanse ploegen. Real Madrid gaf zaterdagavond een vervolg aan een fraaie reeks. 

Hoewel Liverpool in Parijs veruit het meeste balbezit en de grootste kansen had, ging de Champions League naar Real Madrid. De kampioen van Spanje had aan een doelpunt van Vinícius Junior in de tweede helft genoeg om voor de veertiende keer in de clubhistorie de cup met de grote oren omhoog te tillen. Dankzij die treffer van de Braziliaan was een Spaanse ploeg voor de zeventiende keer deze eeuw in een Europese eindstrijd te sterk voor een niet-Spaanse tegenstander. En dat is even knap als bijzonder als je je bedenkt dat sinds de start van deze eeuw zeventien keer een finale werd gespeeld tussen een Spaanse en niet-Spaanse ploeg. 

Er mag dus terecht worden gesproken over Spaanse dominatie in Europa. Dat heeft het land vooral te danken aan, hoe kan het ook anders, Real Madrid en FC Barcelona. Acht van de zeventien finales tegen een niet-Spaanse tegenstander werden een prooi voor de grootmachten van het Zuid-Europese land. FC Barcelona won ten koste van een niet Spaanse-tegenstander de Champions League in 2006 (Arsenal), 2009 (Manchester United), 2011 (Manchester United) en 2015 (Juventus) en Real Madrid deed dat in 2002 (Bayer Leverkusen), 2017 (Juventus), 2018 (Liverpool) en dus dit jaar. De Koninklijke trok in 2014 en 2016 ook nog aan het langste eind in het miljardenbal, maar in beide finales was Atlético Madrid de tegenstander.