De verder compleet overbodige oefeninterland van Oranje tegen Indonesië leverde vrijdag toch nog iets belangrijks op. Niet Wesley Sneijder, maar Robin van Persie mocht als aanvoerder het veld van het Gelora Bung Karno Stadium betreden. En dat een jaar nadat Van Persie door het hele land uitgelachen en beschimpt werd.
Van Persie, op dat moment de gevierde aanvoerder van Arsenal, beleefde in Polen en Oekraïne misschien wel de meest moeizame weken uit zijn carrière. Op het veld, maar zeker ook er naast. Hij weigerde met de pers te praten, het hele toernooi. Waar al zijn teamgenoten na een wedstrijd of training keurig met frisse tegenzin hun verplichtingen nakwamen, had Van Persie er schijt aan. Hij ging zijn eigen weg en vormde met zijn maatje Ibrahim Afellay een eilandje in de Oranje-selectie.
Eén daarvan is Van Persie en de ander is Arjen Robben, niet geheel toevallig nu vice-aanvoerder. Van Persie en Robben zijn van de huidige Oranje-selectie de enige spelers die bij een Europese topclub spelen én uitblinken. Van Persie maakte Manchester United kampioen, Robben bezorgde Bayern München de Champions League. Dat zijn de mannen die de oorlog voor je winnen, weet ook Van Gaal. Als zij zich goed voelen in de ploeg en functioneren, kan je ver komen op een WK.
Door hem aanvoerder te maken, geeft Van Gaal een belangrijk signaal af aan Van Persie. Het signaal dat hij zijn man is. De roep om Huntelaar is verstomd, Van Persie is de man die de nieuwe, jonge Oranje-generatie in Brazilië op sleeptouw moet nemen. De rest van het team moet naar hém luisteren en waarschijnlijk gaat Van Gaal een team bouwen dat maar één doel heeft: Van Persie in stelling brengen.
Het woord is nu, meer dan ooit, aan Van Persie.
Door: Roland Mather