Mohamed Ihattaren denkt te weten waarom de begeleiding van Wesley Sneijder en Gerald Vanenburg geen succes werd. Beide oud-voetballers deden in 2022 een poging om Ihattaren weer fit te krijgen, maar de spelmaker was ‘niet in staat daar goed mee om te gaan’. Dat zegt hij in een interview met Voetbal International.
Ihattaren is Sneijder en Vanenburg ‘enorm dankbaar’, benadrukt hij. “Maar ik was niet in staat er goed mee om te gaan. Ik heb veel meegemaakt in mijn korte leven. Dat zorgde bij mij ook voor een soort bindingsangst. Je vertrouwt mensen minder snel. En dan mag je heten hoe je heet, dat maakt dan niet uit.”
Sneijder uitte op tv zijn frustraties over de samenwerking met Ihattaren. “We kennen allemaal zijn kwaliteiten, maar het moet wel goed zitten in de bovenkamer en je moet de juiste personen om je heen hebben. Dat is niet het geval. Hij heeft er zelf voor gezorgd dat ik nu niet meer met hem werk”, zei Sneijder onder meer. Hoe zijn die uitspraken aangekomen bij Ihattaren?
“Hij heeft me echt willen helpen, daar twijfel ik niet aan”, zegt hij. “Wesley Sneijder is een fijne man, hij komt net als ik uit Utrecht. Ik neem mezelf kwalijk wat er in die periode is gebeurd. Hij heeft me uit zijn hart willen helpen, maar ik was er mentaal niet klaar voor. Ik was op dat moment te ver van de voetbalwereld. Ik wist het gewoon even niet meer.”
Ihattaren kijkt in de spiegel. “Het was míjn schuld. Niet de schuld van Wesley, Gerald Vanenburg, of wie dan ook. Zij hebben hun best gedaan. En daar ben ik ze nog steeds heel dankbaar voor. En ik ben er ook mans genoeg voor om ze dat te zeggen. Ik begrijp het nu pas. Tot een jaar geleden was er niemand die me had kunnen helpen. Mijn eigen moeder niet eens.”
Ihattaren heeft ‘aan zichzelf als mens gewerkt’. “Dat móést, om verder te kunnen. Om überhaupt weer aan voetballen te kunnen denken. Ik werkte aan mijn eigen welzijn, mijn eigen rust. Ben met deskundigen dingen gaan verwerken. Heb de mentale hulp gekregen die ik nodig had. Ik wilde het zelf nooit geloven. Ach, ik ga gewoon voetballen. Zo dacht ik. En dat deed ik ook een paar keer, maar ik viel steeds terug. Ik geloofde zelf niet dat er een mentaal aspect was.”